

Het 'gevecht' met de vulkaan Pacaya in Guatemala

Op Reis Met Beis neemt u mee naar de mooiste plekken op aarde. In deel 1 is René Beishuizen in het Midden-Amerikaanse land Guatemala. In het fraaie stadje Antigua, zo'n 45 kilometer van de hoofdstad Guatemala-Stad, beklimt hij de vulkaan Pacaya. Haalt Beishuizen de top, op 2552 meter hoogte?

De zon schijnt. Antigua blijft een van de mooiste plaatsen in Midden-Amerika. Deze stad in Guatemala ademt iets uit van ‘niets moet, alles mag’. Het is druk in het Parque Central. Toeristen laten hun schoenen poetsen door de plaatselijke jeugd. De pindaboer wil van zijn voorraad af. Hij heeft de beste pinda’s van het land. Zegt dit natuurlijk om een quetzal – de munteenheid van het land – extra te verdienen. Vermakelijk is de koets met paard die voor de Metropolitische kathedraal wacht op klanten die een rondje om het park willen maken. De ijscoverkoper boert goed. Het leven in het centrum van Antigua is goed.
Antigua en de actieve Pacaya-vulkaan bij Guatemala-Stad – de hoofdstad ligt zo’n 45 kilometer ten oosten van Antiqua – horen bij elkaar. Vanuit de plaats die 37 jaar geleden tot beschermd monument werd uitgeroepen en werd omgedoopt tot Ciudad Monumento de América worden excursies naar de vulkaan aangeboden. Zeker dertig bureautjes doen hun best de toerist voor vijf dollar – er schijnt onderling een prijsafspraak te zijn gemaakt – de vulkaan op te krijgen. Een jaar geleden liet ik de Pacaya nog links, of beter gezegd rechts van de stad – liggen. De stratovulkaan heeft een hoogte van 2552 meter. Waarom toen niet en nu wel een ticket gekocht? Vrienden van me hebben de Pacaya ook beklommen, zo meen ik me te herinneren, terwijl ik de krant Prensa Libera zo goed en zo kwaad probeer te lezen. Bovendien, en dat is denk ik beslissend geweest in de aanschaf van een kaartje, is hun conditie volgens mij slechter dan die van mij. Dus waarom zij wel en ik niet? Nog een keer thuis komen met de boodschap dat ik de Pacaya niet heb beklommen, wil ik niet. De Pacaya is sinds 1965 een van de meest actieve vulkanen in Latijns-Amerika. Mei 2010 vielen zelfs doden tijdens een uitbarsting. Een lokale verslaggever en enkele kinderen werden geraakt door rondspringend gesteente.
Bovendien heb ik twee weken eerder de vulkaan in Masaya in Nicaragua bedwongen. Eigenlijk niet met elkaar te vergelijken. De top van de vulkaan in het nationaal park van Masaya ligt op een hoogte van maar 623 meter. Masaya ligt 29 kilometer ten zuidoosten van de hoofdstad Managua. De stad telt ruim 110.000 inwoners. Vanuit het centrum van Masaya is het met de lokale bus niet ver richting het park. Eenmaal bij de ingang moet ik wachten tot het park opengaat. Het is negen uur in de ochtend. Het asfalt slingert naar boven. Wat een luxe voor een vulkaanwandeling. Na anderhalve kilometer wandelen bezoek ik het informatiecentrum. Het ligt er enigszins verpauperd bij. Een schoolklas verstoort de rust. Ik vervolg mijn
wandeling.
Nog vijf kilometer en dan wacht de Plaza de Ovideo. Dat is de top van de vulkaan. Op zo’n vijfhonderd meter van de top hoor ik plotseling het geluid van een bus. Het gele monster is nog niet voor een kwart gevuld met een gezelschap 60+-ers uit Nieuw Zeeland. De Kiwi’s bieden me een plek aan in de bus. Doen of niet doen is de vraag die door mijn hoofd flitst. Het antwoord laat zich raden: ik stap in. Eenmaal boven spuugt de vulkaan veel rook. Alsof ik afgeschoten vuurwerk ruik. Terug in Masaya meld ik me in het Parque 17de Octubre. De ouderen uit de buurt zitten hier dagelijks bijeen. Of ik een kop koffie wil. Natuurlijk. De 57-jarige ("Had je niet gedacht hè?") Juan wordt enthousiast als ik vertel dat ik uit Nederland kom. In goed Engels zegt hij dat hij zijn brood heeft verdiend in Californië, dat zijn broer is verongelukt in Nederland en dat hij John Lennon heeft ontmoet. De rest van de mannen knikt als Juan het verhaal vertaalt in het Spaans. "Nederland is vlak hè. Het heeft geen bergen." Na drie koppen koffie houd ik het voor gezien.
Terug naar het 'gevecht' met de Pacaya. De dag van de waarheid is aangebroken. Ik stap om half 10 in de ochtend onder de douche in guesthouse Posada Refugio, nog geen 5 minuten wandelen vanaf het Parque Central. Ik krijg het nog zwaar genoeg. Ik ontbijt in restaurant Desayunos Piccadilly. Even na enen stap ik in de shuttlebus. Er is geen weg meer terug. Een stel uit Parijs, een dame uit Alaska, een Engelsman uit hartje Londen en een Amerikaan gaan de uitdaging ook aan. 90 minuten later begint de beklimming. Niet te vergelijken met de trip in Masaya. Asfalt? Nergens te zien. Een bus die me achterop rijdt? Op paden die nauwelijks een paar meter breed zijn? Nee, alleen mannen en vrouwen uit de omgeving die me achteloos passeren. 'Waar ben ik aan begonnen' gonst het meerdere keren door mijn hoofd. De rest van het gezelschap geniet van het uitzicht en praat met elkaar alsof ze door het centrum van Zuidbroek wandelen. 'Hoe is dat mogelijk', vraag ik me af. Onze gids ziet dat ik het moeilijk heb. Gaat naast me lopen. Zegt wat in het Spaans. Ik begrijp er niet veel van. Alleen dat we nog 5 minuten moeten klimmen en klauteren en dat het daarna gemakkelijk wordt. De eerste keer geloof ik hem nog. Maar al snel heb ik zoiets van 'je kunt lullen wat je wilt vriend, ik wil alleen maar de top bereiken.' De rest wacht geduldig op mij. Pauzeert vaker dan gepland.
Die Amerikaan frustreert me nog het meest. Niet dat het een vervelend joch is. Integendeel, hij kan leuk vertellen. Maar dat hij constant zijn handen in de broekzakken heeft, maakt me gek. Waarom hij wel en ik niet. Hoe mooi de vulkaan is, zie ik pas als de groep weer eens stilstaat. Niemand moppert. Wellicht vervloeken ze me, maar niemand die me boos aanstaart. Op driekwart van de wandeling zie ik het niet meer zitten. Het wordt me zwart voor de ogen. Ik weiger nog een stap te zetten. Bied aan op een vlak deel te wachten tot het groepje weer terugkeert. De gids begint te lachen, zegt dat dit niet kan omdat we via een andere route afdalen. Bovendien, zo begrijp ik van de Amerikaan, is het niet ver meer. Ik zal spijt krijgen als ik nu stop. Alleen achterblijven onderweg mag trouwens ook niet. Rovers en overvallers hebben de Pacaya uitgekozen als 'werkterrein'. Onze gids heeft niet voor niets een walkietalkie bij zich waarmee hij regelmatig contact heeft met collega’s. Bovendien draagt hij een groot mes. Je weet immers nooit.
Trots leg ik de laatste meters af. Eenmaal op de top voel ik mij als een golfer die een hole-in-one slaat. De koning te rijk dus. Fan-tas-tisch, wat een gevoel. Dan is het er koud, zie je helemaal niets, schijnt de zon. Op de top is het zo anders, maar zo mooi. Ik geniet. De terugweg verloopt voorspoedig, al maak ik in het begin een flinke buiteling. Door de snelheid van afdalen verlies ik de controle over mijn lichaam. Ik wijk uit naar links, corrigeer me, ga naar rechts en val uiteindelijk keihard op het stenen pad. Bingo, een gat in mijn broek. De schaafwonden neem ik op de kop toe. Ik heb de top bereikt en dat was de opdracht.
Eenmaal terug in het dorpje San Fransisco, van waaruit de trip begon, is het tijd voor een flesje 7 Up. Het is al donker. Krijg spontaan medelijden met de groep die we tijdens onze afdeling zijn gepasseerd. Zij op weg naar de top, wij richting San Fransisco. Deze wandelaars zijn waarschijnlijk nog zeker een uur onderweg. En daar lopen veel ouderen bij. Of hebben die allemaal een betere conditie dan ik. Denk het wel.
In Antigua trakteer ik mezelf op een overheerlijke pizza. Die bestel ik bij het restaurantje waar ik vanmorgen heb ontbeten. Op straat kom ik twee Nederlanders tegen. Of ik de Pacaya al heb beklommen. Dat moet een fantastische belevenis zijn, zo vertellen ze me. Ik knik, wijs naar mijn kapotte broek en zeg dat ze het zeker moeten doen. Iedereen kan het gevecht aan met de Pacaya.