

Onderzoek rol gemeente bij onteigening Joodse eigendommen WOII klaar

De toenmalige gemeente Sappemeer heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog eenmaal vastgoed van Joodse eigenaren aangekocht. Na deze oorlog is dit door een zogenaamde 'minnelijke schikking' tussen beide partijen opgelost. Het onroerend goed is teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren. Er heeft een financiële verrekening met instemming van beide partijen plaatsgevonden.
Dat is een van de uitkomsten van het historisch onderzoek rond de onteigening en restitutie van Joodse eigendommen tijdens en na deze oorlog.
Rijksuniversiteit
Het onderzoek, uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen, startte mei 2021 en de uitkomsten zijn vandaag gepresenteerd in het gemeentehuis van Oldambt, in Winschoten (foto). De titel van dit onderzoek is 'Vermoord en bestolen; Joden, hun overlevingskansen en hun onroerende eigendommen in en na de Tweede Wereldoorlog op het Groninger platteland.' De gemeenten Veendam, Oldambt, Westerkwartier en Het Hogeland deden ook mee aan dit onderzoek.
Mislukte pogingen tot aankoop
"In dit onderzoek blijkt niets van de mogelijke betrokkenheid van de voormalige gemeente Hoogezand bij de aankoop van Joods vastgoed van de Duitsers. De gemeente heeft in oorlogstijd wel een paar mislukte pogingen tot aankoop gedaan. Het gaan dan om de synagoge met woonhuis in Hoogezand en een aantal panden van een Joodse eigenaar in Foxhol. 3 woningen hiervan heeft de gemeente in 1945, kort voor de terugkeer uit de concentratiekampen van de eigenaar, laten afbreken. De reden was volgens de gemeente bouwvalligheid, terwijl de woningen nog maar rond de 10 jaar oud waren. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om hiernaar een nader onderzoek in te stellen. Zo verwacht het meer inzicht te krijgen hoe er destijds precies is omgegaan met deze situatie", aldus de gemeente.
Geen aanwijzingen
Er zijn geen aanwijzingen dat de voormalige gemeenten Slochteren, Muntendam, Noordbroek en Zuidbroek in oorlogstijd, of kort daarop, Joods onroerend goed hebben verworven. Over Meeden wordt niet gesproken.
Landelijke trend
Eindverantwoordelijke voor het onderzoek is Richard Paping, hoofddocent Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek van deze 5 gemeenten volgt een landelijke trend, waarin steeds meer gemeenten laten uitzoeken wat hun eigen rol was bij onteigening tijdens de oorlogsperiode. Circa 40 gemeenten in Nederland lieten inmiddels onderzoek doen.
Dankbaar
In een gezamenlijke reactie laten de 5 gemeenten weten dankbaar te zijn voor de grondigheid en zorgvuldigheid van het onderzoek. Het onderzoeksrapport geeft een goed beeld van het handelen van de gemeenten bij de onteigening van Joods onroerend goed tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Ook stellen de gemeenten zich op het standpunt dat mochten zich naar aanleiding van het onderzoek nazaten van eigenaren van onroerend goed zich melden met eventuele vragen, samen met betrokkenen op zoek te gaan naar antwoorden.
Stelselmatig
Vanaf 1942 startte de Duitse bezetter met het stelselmatig onteigenen van Joodse eigendommen. De omvang van de onteigening verschilde per gemeente. Dit had onder meer te maken met verschil in populatie en het aanbod aan onroerend goed. Zo telde Het Hogeland 91 Joodse inwoners en Oldambt 509. Onteigening richtte zich behalve op vastgoed ook op landbouwgrond. Dit gebeurde voor het overgrote deel door de Duitse bezetter, NSB'ers en collaborateurs. In enkele gevallen ging een gemeente zelf over tot onteigening van onroerend goed tijdens de oorlog. Op dat laatste aspect lag de focus van het onderzoek.
Veendam (en Wildervank)
De gemeenten Veendam (inclusief de gemeente Wildervank) kocht van de NSB in 1943 een voormalig bankgebouw dat oorspronkelijk bezit was van een Joodse bank. Deze bank, Wertheim en Gompertz, was ging in 1937 al failliet en stond onder beheer van De Nederlandse Bank. De gemeente trachtte in 1942 enkele hectares grond te kopen van een Joodse eigenaar, echter zonder succes. De gemeente verwierf in 1950 van de voormalige Israëlitische gemeente de synagoge, rabbinaatswoning en school. Alle panden werden aangekocht voor sloop en een wegdoorbraak. Dit gebeurde voor een veel lagere prijs (21.000 gulden) dan diezelfde Israëlitische gemeente er in 1931 voor wilde hebben (52.500 gulden). De gemeente nam gelijktijdig het eeuwigdurend beheer van de Joodse begraafplaats over.
Geen voordeel
De gemeenten Veendam en Wildervank hebben, voor zover kan worden nagegaan, geen voordeel genoten van de onteigening van Joods vastgoed. Tevens handelden ze adequaat als er sprake was van rechtsherstel.
Eerder bericht (klik op de link en lees het artikel): Midden-Groningen doet mee aan onderzoek Joodse eigendommen